Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU5371

Datum uitspraak2005-11-02
Datum gepubliceerd2005-11-02
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200502195/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 12 november 2002 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam Oud Zuid van de gemeente Amsterdam (hierna: het dagelijks bestuur) appellanten onder oplegging van een dwangsom gelast alle bouwwerken die in afwijking van de verleende bouwvergunning van 30 mei 2001 zijn gebouwd op het perceel kadastraal bekend gemeente Amsterdam, sectie […], no. […], plaatselijk bekend [locatie], binnen een termijn van zes weken na dagtekening van dit besluit te verwijderen en verwijderd te houden.


Uitspraak

200502195/1. Datum uitspraak: 2 november 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellanten], wonend te Amsterdam, tegen de uitspraak in zaak no. AWB 03/4178  van de rechtbank Amsterdam van 2 februari 2005 in het geding tussen: appellanten en het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam Oud Zuid van de gemeente Amsterdam. 1.    Procesverloop Bij besluit van 12 november 2002 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam Oud Zuid van de gemeente Amsterdam (hierna: het dagelijks bestuur) appellanten onder oplegging van een dwangsom gelast alle bouwwerken die in afwijking van de verleende bouwvergunning van 30 mei 2001 zijn gebouwd op het perceel kadastraal bekend gemeente Amsterdam, sectie […], no. […], plaatselijk bekend [locatie], binnen een termijn van zes weken na dagtekening van dit besluit te verwijderen en verwijderd te houden. Bij besluit van 1 september 2003 heeft het dagelijks bestuur het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 2 februari 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 14 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 3 mei 2005 heeft het dagelijks bestuur van antwoord gediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 oktober 2005, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. R. Vos, advocaat te Amsterdam, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. B. Akciger, ambtenaar van het stadsdeel, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Niet in geschil is dat de dakopbouw waarop de last ziet, is gebouwd in afwijking van de verleende bouwvergunning van 30 mei 2001 en dat daarmee is gehandeld in strijd met artikel 40, eerste lid, van de Woningwet, zodat het dagelijks bestuur terzake handhavend kon optreden. 2.2.    Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. 2.3.    Bij besluit van 15 juli 2003 heeft het dagelijks bestuur geweigerd bouwvergunning te verlenen ter legalisatie van de gerealiseerde dakopbouw. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat van een concreet zicht op legalisatie ten tijde van het bestreden besluit geen sprake was. Bovendien blijkt uit de stukken dat het door appellanten gemaakte bezwaar tegen het besluit van 15 juli 2003 bij besluit van 7 juni 2004 ongegrond is verklaard. Tegen dat besluit hebben appellanten geen rechtsmiddelen aangewend, zodat het in rechte onaantastbaar is geworden. Derhalve bestaat ook thans geen concreet uitzicht op legalisatie.    De stelling van appellanten dat het welstandsadvies dat ten grondslag ligt aan de weigering om bouwvergunning te verlenen gebrekkig is, kan aan het vorenstaande niet afdoen, nu de weigering om bouwvergunning te verlenen rechtens onaantastbaar is geworden, zodat dit in het kader van de voorliggende procedure niet meer aan de orde kan komen. Voorts is in die stelling geen grond gelegen voor het oordeel dat handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat het dagelijks bestuur van optreden behoort af te zien. 2.4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat. w.g. Van den Brink    w.g. Steinebach-de Wit Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 2 november 2005 328-457.